voor de docent

3. Bespreken na de voorstelling

3. Nagesprek

Ga verder

Ga verder

Docentenhandleiding

3. Nagesprek

Doel
Door te reflecteren op een kunstervaring vormen kinderen blijvende, persoonlijke en betekenisvolle herinneringen. Praten over kunst zet aan tot vragen stellen, inleven en verbeelding.

Kerndoel 55 Kunstzinnige oriëntatie
De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.

Tijd
10 minuten.

Geef de kinderen ruimschoots de gelegenheid om te reageren op wat ze gezien, gehoord en beleefd hebben. Bespreek met de kinderen wat ze nog weten van de voorstelling.


De reflectievragen zijn in vier categorieën ingedeeld. Deze categorieën kun je gebruiken om een lijn in het nagesprek te brengen, maar dat hoeft natuurlijk niet.





    Tip

    Bespreek met de leerlingen het verschil tussen observatie en interpretatie. Hoewel iedereen dezelfde voorstelling heeft gezien, ervaar je het toch allemaal anders. TE COMPLEX VOOR 1/2?

    Persoonlijke ervaring – de beleving van de kinderen

    • Wat vond je mooi?
    • Wat vond je spannend?
    • Waar moest je om lachen?
    • Wat vond je niet leuk?

    3.1 De voorstelling – Wat heb je gezien en gehoord?

    • Wat heb je gezien? (denk aan: decor/kostuum/attributen/licht)
    • Wat heb je gehoord? (denk aan: geluid/muziek)

    Persoonlijke ervaring – de beleving van de kinderen

    • Wat vond je mooi?
    • Wat vond je spannend?
    • Waar moest je om lachen?
    • Wat vond je niet leuk?

    De makers – Onderwerp en betekenis

    • Was er iets in de voorstelling dat je wel eens eerder gehoord, gezien of gevoeld hebt?
    • Waren er dingen in de voorstelling die je nog nooit gehoord, gezien of gevoeld hebt?
    • Ging je ergens over nadenken door de voorstelling? Waarover ging je nadenken?

    Tip

    Laat ieder kind 1 woord kiezen om de voorstelling te beschrijven. Al deze woorden samen omvatten dan waar de voorstelling over gaat.

    Tip

    Het kan leuk zijn om ieder kind 1 woord te laten kiezen om de voorstelling te beschrijven. Al deze woorden samen omvatten dan waar de voorstelling over gaat.

    De wereld – De voorstelling in de context van onze tijd

    • Was er iets in de voorstelling waar je aan moest denken? Iets dat echt gebeurd is bijvoorbeeld bij jullie thuis of op school?

    5. De voorstelling gekoppeld aan de workshop en de eigen omgeving


    Tijdens het FiliaalLab hebben jullie onderzoek gedaan rondom de vraag: Zijn grote mensen anders dan kinderen? Onderstaande vragen helpen je een koppeling te maken.

    • Waren de mensen uit de voorstelling echte grote mensen? Waarom wel? Waarom niet?

    3.4 Spel Waar/ niet waar

    Vertel de kinderen dat jullie een spel gaan spelen. In dit spel is zitten op je stoel 'Waar' en opstaan 'Niet waar'.


    Door onderstaande stellingen kunnen de kinderen nadenken over grote mensen in hun nabije omgeving (ouders/familie). De stellingen zijn geïnspireerd op teksten uit de voorstelling.

    Stellingen 

    Mijn vader/moeder zijn nooit bang. Waar - niet waar.


    Mijn vader/moeder zijn heel slim. Waar - niet waar.


    Mijn vader/moeder drinken heel veel koffie. Waar - niet waar.


    Mijn vader/moeder houden van stofzuigen. Waar - niet waar.


    Mijn vader/moeder wachten altijd op hun beurt. Waar - niet waar.


    Mijn vader/moeder heeft altijd mooie kleren aan. Waar - niet waar.


    Mijn vader/ moeder kan alles. Waar - niet waar.


    Mijn vader/moeder doen nooit raar. Waar - niet waar.

    • Als je een aantal stellingen behandeld hebt bespreek dan ook de andere kant. Bijvoorbeeld: ken je grote mensen die dingen niet weten? Als je vader bang zou zijn waar zou hij dan bang voor zijn? Als je oma raar zou doen wat zou ze dan doen? Lijkt je dat leuk?

    Quotes

    Leerlingen na het zien van de voorstelling RAAR:

    "Mijn juf lust geen koffie, maar dat is ook geen echt groot mens."


    "Een shirt met bloemen doen grote mensen niet aan naar hun werk, maar naar de stad."

    Docentenhandleiding

    3.2 Waar/ niet waar

    Doel

    De leerlingen leren thema's uit de voorstelling te koppelen aan hun eigen omgeving en hun gedachten te verwoorden door middel van beweging.

    Kerndoel  55 Kunstzinnige Oriëntatie
    De  leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.


    Tijd
    10 minuten.

    Waar/ niet waar

    • Vertel de kinderen dat jullie een spel gaan spelen. In dit spel is zitten op je stoel 'waar' en opstaan 'niet waar'.


    Door onderstaande stellingen kunnen de kinderen nadenken over grote mensen in hun nabije omgeving (ouders/familie). De stellingen zijn geïnspireerd op teksten uit de voorstelling.

    3.4 Spel Waar/ niet waar

    Vertel de kinderen dat jullie een spel gaan spelen. In dit spel is zitten op je stoel 'Waar' en opstaan 'Niet waar'.


    Door onderstaande stellingen kunnen de kinderen nadenken over grote mensen in hun nabije omgeving (ouders/familie). De stellingen zijn geïnspireerd op teksten uit de voorstelling.

    Stellingen 

    1. Mijn vader/moeder zijn nooit bang. Waar - niet waar.


    2. Mijn vader/moeder zijn heel slim. Waar - niet waar.


    3. Mijn vader/moeder drinken heel veel koffie. Waar - niet waar.


    4. Mijn vader/moeder houden van stofzuigen. Waar - niet waar.


    5. Mijn vader/moeder slaapt maar 2 uur per nacht. Waar/niet waar.

    6. Mijn vader/moeder wachten altijd op hun beurt. Waar - niet waar.


    7. Mijn vader/moeder heeft altijd mooie kleren aan. Waar - niet waar.


    8. Mijn vader/ moeder kan alles. Waar - niet waar.


    9. Mijn vader/moeder doen nooit raar. Waar - niet waar. 


    • Als je een aantal stellingen behandeld hebt bespreek dan ook de andere kant. Bijvoorbeeld: ken je grote mensen die dingen niet weten? Als je vader bang zou zijn waar zou hij dan bang voor zijn? Als je oma raar zou doen wat zou ze dan doen? Lijkt je dat leuk?

    3.1 Denk terug aan de voorstelling RAAR...

    De voorstelling RAAR...


    • Wat heb je gezien?
    • Wat heb je onthouden?

    Ga verder

    Ga verder

    Volgende opdracht

    voor de docent

    voor de docent

    3.4 Waar / Niet Waar

    3.4 Waar / Niet Waar


    3. Bespreken na de voorstelling

    Ga verder

    3.2 Waar / Niet Waar


    • Stellingen

    Volgende opdracht

    Ga verder

    Ga verder

    Ga verder

    Nagesprek

    1. Ik

    2. Voorstelling

    3. Makers

    4. Wereld

    Volgende opdracht

    voor de docent